Overwegingen 2006

terug naar: overwegingen van dit jaar.


Wilt u kennis maken oude overwegingen van mij of mijn collega's bij De Duif, klik dan op Overwegingen basisgemeente De Duif, en kijk bij de index van De Duif onder Informatie bij 'voorgangers'.



Zondag 5 november 2006 - De kern van je vertrouwen
doop Lisa van der Meer

Lezingen:
Psalm 119: 1-8
Job 18:23-27

Overweging

Wie goed doet, goed ontmoet – toch?
Wie goed doet, goed ontmoet. We weten dat het waar is – maar niet altijd. Je kunt iemand vriendelijk benaderen die je vervolgens afsnauwt, je kunt goed doen en dan uitgebuit worden. En toch uiteindelijk vertrouwen we erop dat eerlijk het langst duurt en dat vriendelijkheid geen tijd kent.
Dit is zo’n beetje de boodschap van de eerste lezing van vandaag. Psalm 119 geeft een handreiking aan de dopeling, aan ons – eeuwige beginnelingen op het spirituele pad. “Uw regels hebt u gegeven opdat wij ons eraan houden.” En het citaat eindigt met “Ik zal mij houden aan uw wetten – verlaat mij dan niet voorgoed”. De onzekerheid blijft, maar we vertrouwen er wel op.
Dit vertrouwen uit Psalm 119 klinkt heel anders dan het vertrouwen in de tweede lezing uit het boek Job. Daar klinkt het vertrouwen op het wanhopige af. “Ik weet mijn redder leeft, en hij zál ten slotte hier op aarde ingrijpen.” Het is een wanhopig maar volhardende overtuiging. In eerdere verzen zegt Job: “Ik schreeuw: “Onrecht!” – maar krijg geen antwoord. Ik roep om hulp – maar vind geen recht.” Hij legt zich er niet bij neer.
Job gelooft niet dat wie kwaad op zijn pad ontmoet zelf dan wel slecht zal zijn. Job accepteert het niet dat zijn vrienden hem zelf de schuld geven van zijn lot: “Je zult het er wel zelf naar gemaakt hebben”. Job ondergaat verschrikkingen maar hij legt zich niet er neer bij neer. Hij eist dat er een rechtvaardige God is. Hij eist het, hij schreeuwt de rechtvaardige God tot leven.

Dat is wel een ander soort vertrouwen dan die van psalm 119. Het is een oproep aan God om recht te doen – én het is een oproep die God niet kan negeren. Als wij brood vragen zal hij geen stenen geven. Als wij zeggen: er is rechtvaardigheid, alleen nu nog niet – dan komt ie er ook, ooit.

logica
Dit oproepen van iets dat er nog niet is is hoort bij onze ontwikkeling als gelovige. Als gelovig mens bewandel je een pad. Wat je meemaakt en onderneemt is een pad op weg naar meer menselijkheid en meer goddelijkheid in het leven.

Kijk naar de wetten die God ons in ons hart heeft gelegd. Ons is ingeschapen hoe we met elkaar horen om te gaan. Als wij oprecht uit zijn op het goede dan weten we donders goed wat deugt en wat niet deugt. We hebben het vermogen om te weten wat rechtvaardigheid is, wanneer wij zelf rechtvaardig handelen.

Maar we hebben ook een andere logica in ons, een die de andere kant uit wil. Die logica zegt ons wat ons korte termijn belang is. Pijn weghouden, liefde vasthouden, zorgen dat je het beste stuk van de taart krijgt, leve de lol, zorgen dat je rijk wordt, dat je het gelijk aan je zijde hebt, en houdt vooral de loosers, degenen die pijn hebben of de weg niet weten, op afstand.
Deze logica gaat recht in tegen de goddelijke. We moeten hem loslaten om de goddelijke wet te kunnen volgen, maar dat is wel angstig – want je korte termijn belang geef je op. Pas als je je geliefde loslaat weet je of die vrijwillig bij je blijft. Pas als je niet wegloopt bij een vriend in nood zul je ervaren wat meeleven is.

Voorgeschreven regels en wetten hebben we nodig zolang we het ons niet herinneren of niet willen herinneren wat we allang weten. Wetboeken zijn nodig om mensen bij te sturen die de innerlijke wetten niet willen of durven kennen. Denk aan de mooie lied dat we vaak zingen: “Alsof de richting ons is ingeschapen, gaan wij de onbegonnen lange weg”. We kunnen zelf dat pad gaan en ons de inzichten een voor een eigen maken.

twee benen
Misschien hinkt ons vertrouwen op dat pad altijd wel op twee benen, zoals we ze in de lezingen tegenkwamen:
Het ene been is de eenvoud van het vertrouwen om oprecht en met liefde de wetten van de Eeuwige te volgen. Geen onrecht begaan, je er niet voor schamen om te leven volgens de geboden en te hopen en vertrouwen dat de Eeuwige je niet zal verlaten. Daar vertrouwen we op.
Het andere been is het beschadigde vertrouwen als je pijn en schade oploopt in het leven. Als het onrecht op je af stormt, als je goed doet en onrecht ontmoet, stank voor dank krijgt, als gezond leeft maar ernstig ziek wordt. Dat soort situaties. En om dan het vertrouwen niet op te geven. Je zult God aanschouwen!

De kern van je vertrouwen zit ergens tussen deze hoop en wanhoop. De kern van je vertrouwen is weerloos – er is geen zekerheid dat het lot je niet zwaar op de proef stelt, er is geen zekerheid dat je God zult zien. Maar je vertrouwen hongert naar gerechtigheid en het zal uiteindelijk de gerechtigheid oproepen. Uiteindelijk zul je God aanschouwen met eigen ogen – maar alleen als je het niet opgeeft.

Eigenlijk zit heel ons geloof zo in elkaar, het is er allemaal wel: het goede en het rechtvaardige, maar praktisch moet het nog tot leven komen. Pas vanuit ons vertrouwen kunnen we het ook handen en voeten geven.

Laten we het zo noemen: in ons hebben we een vonk van God, het is slechts een vonk, een aanzet van geloof en vertrouwen. Die vonk wil vlees en bloed, wil mens worden. Wij hebben een leven lang te gaan om al dat goede te realiseren en vorm te geven en de rechtvaardige God tot leven te roepen.
Amen



Zondag 3 september 2006 - Niemand ben je nooit geweest

Lezingen:
Richteren 2:29-40
Marcus 14:3-9

Inleiding

Goede morgen, welkom in de Duif, lieve mensen op deze laatste zondag in de zomerserie Kostbare Bronnen. Deze hele zomer hebben we geluisterd naar verhalen over vrouwen in de bijbel, en genoten van door vrouwen geschreven liederen. Vandaag sluiten we de serie af met het thema ‘Niemand ben je nooit geweest’, en we luisteren ook weer naar twee prachtige liederen van de c.d. Kostbare Bronnen.

De ervaring dat iemand die je hoog hebt je naam is vergeten, of erger nog zich helemaal niet meer herinnert dat je elkaar ontmoet hebt. Op een vergadering genegeerd worden; wat je inbracht wordt niet gehoord totdat een ander met verve jouw suggestie als zijn plan naar voren brengt. Op een receptie met iemand praten die plots zich verontschuldigt en naar een Belangrijk Persoon gaat – je was maar even tijdvulling. U heeft vast wel minstens een van deze voorbeelden persoonlijk meegemaakt.

Bernie Glassman, een zenleraar in de V.St. doet straatretraites, een paar dagen leven op straat zonder geld, zonder eten en onderkomen en ook zonder schone kleren – om iets te ervaren wat zwervers meemaken. Het zwaarst schijnt te zijn dat iedereen je negeert.
Daar gaat het vandaag over, over genegeerd worden, niet gezien, niet erkend in wie jij bent als persoon. Met de bemoedigende tekst “Niemand ben je nooit geweest” herinneren we ons dat God ieder van ons ziet, dat ieders leven waarde heeft, dat jij belangrijk bent, hoe erg je ook bent gevallen of vernederd, hoe weinig ook gezien.
Ik wens ons een goede viering toe.

Overweging

‘Verhalen van verschrikking’ heet een boek waarin verschrikkelijke verhalen in het Oude Testament staan over vrouwen die onrecht en geweld is aangedaan. Ook het verhaal van de dochter van Jefta wordt erin besproken, het verhaal dat we vandaag lazen. Dit verhaal staat niet in het leesrooster. Normaal gesproken lezen we het verhaal nooit in de kerk. We lezen liever bemoedigende verhalen, verhalen die ons inspireren.

Het verhaal van de vrouw die Jezus’ hoofd zalfde is zo’n verhaal dat ons inspireert, het verhaal van de vrouw die Jezus erkende, eerde, en zijn lot voorzag, lang voordat zijn leerlingen doorhadden wat er aan het gebeuren was. Jezus’ beaamde haar grootsheid weer door te zeggen dat zij herinnerd zou worden, waar ook ter wereld wordt ter herinnering aan haar verteld wat zij heeft gedaan.
Vreemd dat zij wordt herinnerd, zonder dat haar naam wordt overgeleverd. En we vinden het ook moeilijk om haar te herinneren zonder naam, zonder identiteit. Sommige uitleggers vertellen dat het Maria Magdalena zou zijn geweest, anderen dat het de prostituee was uit een eerder verhaal, die boete deed. Maar we weten het niet, haar naam is niet overgeleverd. We herinneren ons de daad van iemand wier naam niet is overgeleverd.

Zo ook niet de naam van de dochter van Jefta. Hoe zij heette is niet meer bekend. Haar identiteit is afgeleid van haar vader, ze was “dochter”. Blijkbaar vindt de verteller dat dat genoeg zou moeten zijn voor ons. Jefta was een bijzonder man, een verschoppeling die hoofd en aanvoerder wordt en Israël overwinning op zijn vijanden brengt. Het verhaal gaat om hem. Zijn dochter is als persoon niet interessant, zegt het verhaal, ze is van belang omdat ze een groot man verdriet brengt. Zo reageert ten minste Jefta in het verhaal, hij zegt tegen haar: “Ach mijn kind, dat jij me deze slag moet toebrengen, dat juist jij het bent, die me in het ongeluk stort!”
De beste man vergist zich, is wat zij doet niet meer dan het juiste eerbetoon van een dochter aan haar vader? Ze komt hem tegemoet met muziek, zoals een dochter betaamd. Trouwens, wist Jefta dat niet, toen hij zijn belofte deed aan de Eeuwige, dat het zijn dochter kon zijn die hem tegemoet kwam?
Maar zelfs als hij zijn hond of zijn bediende had verwacht – is zíí het, die hem deze slag toebrengt? Heeft hij niet vrijwillig zijn belofte aan de Eeuwige gedaan? Wat heeft zij daar mee te maken. Is het niet andersom dat hij haar in het ongeluk stort met zijn belofte?

Laten we eens naar deze belofte kijken. Heeft God hem deze belofte afgedwongen?
Nee, Gods geest was al lang over hem gekomen. Jefta was geaccepteerd als leider, hij was gegrepen door de Geest van de Ene, hij trok rond om zijn troepen te verzamelen. Toen deed hij plots een belofte. Was hij onzeker geworden? Probeert hij goddelijke zegen af te dwingen, door een extra belofte, door een offer in het vooruitzicht te stellen? Ik denk dat Jefta niet geloofde in de Geest van zijn God. Hij wilde meer zekerheid, en dacht dat God met deze belofte bij hem in het krijt zou komen te staan.
Daarom beschouwt hij, thuis gekomen, zijn eed als onherroepelijk – hoewel de Eeuwige hem niets heeft gevraagd, noch de eed heeft bevestigd. Jefta’s dochter moet sterven vanwege zijn ongeloof. En als slachtoffer van haar vaders ongeloof krijgt ze ook nog eens van hem de schuld: “Ach mijn kind, dat jij me deze slag moet toebrengen, dat juist jij het bent die me in het ongeluk stort!”.
Wat een verhaal van verschrikking en een verhaal van ontkenning. Op driedubbele manier wordt ze ontkend:

  • ze wordt geofferd, verliest het leven,
  • ze krijgt de schuld van het drama in haar vaders leven,
  • én als laatste verliest ze haar naam in het verhaal.
    Door de eeuwen heen heeft de patriarchale uitleg van de Schrift Jefta geprezen in Richteren, in de Apokriefen, ook Paulus in zijn brief aan de Hebreeën, geen woord over wat Jefta zijn dochter aandeed.
    Deze dochter, uit loyaliteit gebonden, laat zich door haar vader offeren. Zij vraagt slechts een kort uitstel om te treuren over het feit dat ze geen kinderen heeft gekregen om zichzelf in voort te zetten. Gelukkig zijn er vrouwen, jonge vrouwen die jaarlijks treuren om haar lot.

    Wat moeten wij nu met zo’n verhaal? Dit verhaal raakt ons wel heel pijnlijk. En het staat in ons Heilige Boek. Kunnen we het maar beter niet lezen, het beschouwen als een herinnering aan duistere tijden in een ver verleden? Dit soort verhalen rijten pijnlijke wonden open. Niet als een persoon gezien worden, als slachtoffer de schuld krijgen, behandeld worden als erger dan een dier, het is de ultieme vernedering – die mensen soms wordt aangedaan. Dat je naam niet genoemd wordt is daar dan eigenlijk maar een klein incident in.
    Deze wond van miskenning is een wond die we allemaal in meer of mindere mate hebben. Persoonlijk ken ik niemand wiens leven uitblinkt van erkenning en waarachtig gezien worden, en ik ken ook niemand die het niets kan schelen als haar of zijn naam wordt vergeten. Kan het voelen van deze wond ons verbinden met mensen in andere levens, in andere culturen en tijden?

    Is dat wat we kunnen met dit verhaal? Kan het ons helpen om meer invoelingsvermogen te krijgen als we straks weer in de krant lezen dat een vrouw, een dochter of zuster is vermoord of verminkt? Dit verhaal van een dochter die moet sterven voor de eer van de vader. Kan het ons hart verruimen voor de verhalen van verschrikking die eerwraak heten of incest?

    Niemand vindt pijn aangenaam. Allemaal neigen we weg te gaan van pijn. Maar als we de kunst beheersen om bij pijn te blijven, bij onze eigen pijn, bij de pijn in een verhaal – dan leren we onszelf om ons ook niet af te sluiten voor anderen die pijn hebben, verschrikking meemaken.

    Laat ons al die onbekende mensen herinneren,
    hier en nu, vrouwen en mannen,
    die miskend, ontkend, vernederd zijn.
    Laat de pijn van dit verhaal,
    de wond in ons die wordt geraakt,
    ons met mededogen vervullen,
    opdat we niet zullen weglopen
    als we oog in oog komen te staan met verschrikking
    en ons hart zal overstromen van liefde,
    zodat we bij degenen kunnen zijn die
    miskend, ontkend, vernederd zijn.

    Amen, dat het zo moge gaan.

    Gebed
    Krachtige en tedere, God met vele namen, die alle betekenen “Ik zal er zijn”, wees voor allen die in nood zijn. Voor U is die nood nooit onbekend, al hun namen zijn geschreven in Uw hand, niemand zijn zij nooit geweest.
    Wij bidden U voor iedereen die huis en haard heeft verloren, voor iedereen die geen veilig thuis meer heeft. Wij bidden U voor alle vluchtelingen en daklozen in de wereld die een veilig onderkomen ontberen. Dat ze zich begroet mogen weten, als mens gezien en verwelkomd.
    Wij bidden U voor mensen die hun vrijheid is ontnomen, omdat ze zelf grenzen overschreden hebben. Laat Uw groet klinken opdat ook voor hen eens een nieuwe dag aanbreekt.
    Wij bidden U voor hen die met de stukken zitten van hun verloren paradijs: het gebroken geluk in relaties en liefde.
    Wij bidden U voor wie ziek zijn, voor allen die hun leven zien vervliegen, dat zij niet aan wanhoop ten prooi vallen.
    Wij bidden U voor mensen die hun eigen naam en waarde hebben vergooid, die niet meer weten wat hun ware bestaan is. Raak hen aan in hun hart, opdat ze beseffen wie ze zijn.
    Wij bidden U voor mensen die zelf niet meer kunnen bidden: laat hun cynisme en woede wegsmelten en open hun ogen voor wat waardevol is.
    Wij bidden U voor alle onteerde, verkrachte, onmenselijk behandelde mensen, vrouwen, mannen: opdat geen ziel verloren gaat en uiteindelijk iedereen gezien en gekend zal worden.
    En Krachtige en Tedere, wees ons nabij, opdat wij allen die wij ontmoeten in de ogen kunnen zien en respectvol bij hun naam kunnen noemen – hoe zij ons ook bejegenen.
    Amen



    Zondag 9 juli 2006 - Zegenritueel voor Nadia en Moos

    Lezingen:
    Rumi, soefi mysticus, 13e eeuw:


    Lezing uit De Kleine Prins – Antoine de Saint-Exupéry
    Lezing uit Marcus 10, 13 - 15

    Inleiding

    Lieve mensen, heel hartelijk welkom bij deze speciale dienst van Schrift en Tafel in de Duif. Welkom Duifleden, welkom kinderen, nieuwkomers, welkom familie en vrienden van Richard en Klaartje, ouders van Moos en Nadia.

    Vandaag gaan we deze twee kinderen, Nadia en Moos, zegenen. We heten ze welkom in onze kerk, in de traditie én in de openheid van ons geloof.
    We hebben er een speciaal ritueel voor samengesteld. Dat ritueel sluit aan bij het levendige geloof dat Richard en Klaartje hebben en het staat in de lijn van de Duif.
    Omdat Nadia een islamitische achtergrond heeft hebben we geprobeerd er een universeel ritueel van te maken, met trekjes uit islam en christendom.
    Dit ritueel zal een moment van bevestiging zijn, Klaartje en Richard zullen hun kinderen toefluisteren dat God heel dicht bij hen is en dat ze dat geheim mogen koesteren. En ik zal hen, namens deze kerkgemeenschap, zegenen.
    We gaan bevestigen wat er is. Kinderen dragen namelijk al het geloof in zich, zij kennen het mysterie van God. Als volwassenen raken we dat contact zo snel kwijt door onze gewoonten, onze dogma’s of juist door onze onverschilligheid. Wij kunnen van kinderen weer leren wat contact met Gods mysterie betekent.

    We lezen er twee mooie verhalen bij. Het ene gaat over de Kleine Prins. Hij heeft het over kijken met je hart en over lachen om de sterren. Alet zal het straks voor de kinderen en volwassenen voorlezen. En van Jezus lezen we dat hij zei: “Wie niet als een kind openstaat voor het koninkrijk van God, zal er zeker niet binnengaan.”
    Deze viering is een ontdekkingsreis, omdat we zoeken wat dat is – kijken met je hart, en wat dat is – als een kind openstaan voor het Koninkrijk van God.

    Ik wens ons allen een goede viering.

    Overweging

    Jaren geleden ontmoette ik eens een persoon van wie ik niet kon uitmaken of het een man of een vrouw was. Tot mijn schrik kon ik geen gewoon gesprek met die persoon voeren, ik kon aan niets anders denken, tot ik wist of het een hij of een zij was.
    Ik was verbijsterd van mezelf. Hoe dringend wilde ik weten waar ik aan toe was: is dit een man of is dit een vrouw. Het lukte me niet onbevangen te kijken naar deze persoon, en die mee te maken en contact te leggen. De vraag ‘wat is het nou’, overheerste alles.

    We gebruiken onze indelingen: man, vrouw, Nederlander, buitenlander, links, rechts; onze begrippen en indelingen om te weten waar we aan toe zijn. We delen mensen in, oordelen soms of stoppen mensen in een hokje om mensen te plaatsen, dat geeft ons een overzichtelijk gevoel. Dan weten we hoe de wereld in elkaar zit. Ekram, mijn man, vertelde me dat vrijwel iedereen hem in de kennismaking vraagt waar hij vandaan komt – en hoe lang hij hier al is. En, zei hij erbij, hij heeft zelf ook die neiging. Blijkbaar hebben we het nodig om te weten of je dit bent of dat, we willen van een paar indelingen zeker zijn, voor we ons een houding kunnen geven.
    Ik ben erop gaan letten, ik heb nog nooit een dag meegemaakt zonder mensen in te delen, in een hokje te stoppen of een mening over iemand uit te spreken – al was het maar in mijn hoofd – en u? Kunt u leven in het ongewisse, zonder oordelen of opmerkingen over anderen? Let er maar eens op, een oordeel heb je zo geveld.
    Waar zijn we eigenlijk mee bezig?

    Kinderen doen dat nog niet. Nadia zit op de grond naast het kattenvoer en steekt een kattenbrokje in haar mond om te proeven. Moos lacht naar iedereen die tegen hem lacht.
    Zijn kinderen schattig maar onnozel en wij, de volwassenen, zijn wij slim, omdat wij niet meer proeven van de kattenbrokjes, niet meer tegen iedereen lachen?
    Ja, het is handig om onze wereld wat in te perken, onschadelijk te maken, te weten wat ongezond is om te eten en wat gezond. Maar hoeveel openheid hebben we nog om het onbekende te verdragen, of het bekende te zien als nieuw?

    Voor ik filosofie ging studeren draaide ik een jaartje proef en kwam bij Cornelis Verhoeven in de collegezaal, een filosoof met een katholieke inslag. Hij heeft veel boeken geschreven, met heel precieze beschrijvingen en van hele dagelijkse dingen. Zijn inleiding in de filosofie noemde hij “Inleiding tot de verwondering”. Dat vind ik mooi, verwondering – ontdekte ik – is de grondhouding van de echte filosoof en gelovige.
    Veel religies bieden oefeningen van aanschouwing, contemplatie, meditatie – om niet te denken en te oordelen maar te leren bij de verwondering te blijven, bij het moment dat alles nog een onuitputtelijke bron is. Want verwondering vindt plaats voordat je oordeelt, zelfs voordat je iets denkt of voelt. Eerst is er de verwondering, het kijken, verbazen, volkomen naakt contact maken. Een kind verwondert zich totaal om de wereld – en daardoor gaat het onderzoeken, ervaren en voelen – en wordt het blij van een slak of een vlieg of een kattenbrokje.
    Verwondering is als het ware een vraagteken plaatsen bij dat wat je tegenkomt.
    Volwassenen die de neiging hebben om alles direct te plaatsen kennen geen verwondering meer, ze hebben zichzelf geleerd dat over te slaan. “In dit soort situaties doe ik altijd zus; dat soort mensen behandel ik altijd zo” – daar kun je geen speld tussen krijgen. Heel overzichtelijk zo’n leven, maar bloedsaai. Iedereen heb je in een hokje gestopt en zelf zit je in je keurslijf van criticus en je meet alles steeds met dezelfde maat.

    En het is makkelijker om nu aan anderen te denken, maar hebben we niet allemaal in meer of mindere mate die bloedsaaie criticus in ons? Raakt onze open geest niet voortdurend verstopt door onze vanzelfsprekendheden?
    Tot er weer midden tussen alle gewone dingen iets is dat bevreemding oproept. Er is iets nieuws dat zich niet meteen in een hokje laat stoppen – daar wordt verwondering opgeroepen.
    De verwondering is openheid, onbepaald, zonder richting. Kun je voorzichtig stil blijven staan bij die verwondering? Kun je het láten om te grijpen naar het eerste het beste oordeel: man / vrouw, normaal / abnormaal, prachtig / lelijk, goed / slecht.
    Kun je genieten van die zachte concentratie, die aanraking van je ogen, je oren, je hart door wat je tegenkomt?

    Het vermogen tot verwondering kun je ontwikkelen. Volwassenen neigen de onbevangenheid, zuiverheid, vrijheid en wijsheid kwijt te raken – die verwondering je schenkt. Volwassenen kunnen van kinderen weer leren om terug te gaan naar de essentie: de verwondering over alle aspecten van het leven. De open blik voor de eenheid, de concrete oneindigheid, voor het mysterie van het leven.

    Verwondering.
    Als een kind openstaan voor het koninkrijk van God, om het binnen te kunnen gaan.
    Wat zei de kleine Prins: “Alleen met het hart kun je goed zien”.

    Amen



    Zondag 9 april 2006 - Palmzondag

    Lezingen:
    Jesaja 50:4-7
    Marcus 14:3-10

    Overweging

    Jaren geleden was ik eens aan het piepen tegen een vriend hier in de Duif over een baan die ik niet durfde aan te nemen. Ik zei tegen hem dat ik niet wist of ik het wel aankon. Deze vriend (het was Carl voor wie hem nog heeft gekend) zei tegen me: “Ik weet bij god niet wat je voor deze baan moet kunnen, maar als iemand het kan, ben jij het wel.”
    Geweldig was dat, ik moest er om lachen en het raakte me ook: herkenning, erkenning – hij had een grenzeloos vertrouwen in mijn kunnen, moedigde me aan om groots te zijn. Het is mijn Palmzondagverhaal.

    Jezus heeft door het land getrokken, en is nu op weg naar Jeruzalem. Zijn verhaal is hem vooruit gegaan. Jezus heeft zieken genezen, hij zorgde ervoor dat mensen boven hun kleine zelf groeiden. Mensen die de weg kwijt waren zagen het licht, uitbuiters bekeerden zich. Hij raakte hun hart en ziel.
    Op Palmzondag vieren we dat Jezus op een ezelsveulen Jeruzalem intrekt. Marcus schrijft: “Velen spreidden hun mantels uit op de weg, anderen spreidden takken met bladeren uit, die ze in het veld afhakten. Allen die voor hem uit liepen of achter hem aan kwamen, riepen luidkeels: ‘Hosanna! Gezegend hij die komt in de naam van de Heer. Gezegend het komende koninkrijk van onze vader David. Hosanna in de hoge!’“
    Het volk weet dat hij het is, dat hij het kan – vrede brengen op aarde, het volk verheffen, hen bevrijden uit hun kleinheid. Ze geloven in hem.

    Jezus wordt herkend en erkend. Het verhaal in Marcus dat we lazen vandaag vertelt het op een andere manier. Een niet bij name genoemde vrouw komt binnen en breekt een kruikje kostbare olie en giet het over zijn hoofd. Kosten: 300 denarie, het loon voor 300 dagen werk, zeg maar het jaarloon van een dagloner. Stel je voor iemand verkwist een jaarloon om een enorme plens sterk geurende olie over Jezus’ hoofd te gieten. Zou u daar ook niet van schrikken? De leerlingen schrikken ook en hebben meteen hun oordeel klaar: volslagen belachelijk – de waarde van die olie is genoeg om eten te kopen voor wel duizend armen!
    Jezus waardeert de daad van de vrouw juist wel. En hij wijst zijn leerlingen terecht. Misschien begrijpen we Judas wat meer als hij na dit gebeuren besluit dat Jezus gevaarlijk is, een valse profeet. In ieder geval – hij kon er niet bij en wil van deze leraar af. Voor hem is de grens van de menselijke maat overschreden.
    Heeft zij, de niet bij name genoemde vrouw, een grens overschreden? Wat heeft zij gedaan met haar gebaar? Zij geeft Jezus met alles wat ze kan de volle erkenning. Ze beaamt met de middelen die ze kan geven dat hij de Verlosser is. Wie durft er zo mateloos erkenning te geven. Die leerlingen, zoals die reageren, zouden wij niet hetzelfde reageren? “Nou, wat overdreven zeg, doe maar gewoon, ook zonde van dat geld”. Persoonlijk begrijp ik zo’n reactie heel goed.
    En wie durft er zo mateloze erkenning te ontvangen als Jezus? Eigenlijk is het heel bijzonder dat Jezus niet schrikt van de erkenning die zij hem geeft. Hij is niet bang mateloos krachtig te zijn. Dat heeft hij ons laten zien – wees krachtig met alle kracht die in je is, maak jezelf niet kleiner dan je kunt zijn.
    En nu, in deze fase van zijn leven, zo vlak na zijn gevierde intocht in Jeruzalem, nu beseft hij wat er met hem te gebeuren staat. Deze niet met name genoemde vrouw beseft het ook. Zijn leerlingen niet. Zij hebben hun ogen nog gesloten, zij zullen nog in slaap vallen en hem verloochenen.

    Als je niet je oren hebt geopend, niet hebt gekeken en je gerealiseerd wat er gaande is, als je daar het lef niet voor hebt – wil je de waarheid van je af houden. De leerlingen veroordelen de niet met name genoemde vrouw omdat zij iets ziet en doet wat zij niet durven zien en doen. Het is eigenlijk een oude bekende kleinmenselijke manier van doen. Als de boodschap je niet bevalt, val dan de boodschapper aan of de manier waarop de boodschap wordt gebracht. “Stom mens, wat zonde van die olie” in plaats van tot je door te laten dringen dat je je ogen gesloten had voor de waarheid. Zij hadden door de schok van haar daad zich dat kunnen realiseren.

    Jezus geeft haar wel zijn bevestiging. Zij heeft gezien en beseft wat Jezus ons brengt; zij beseft dat de gevestigde orde dit niet langer zal accepteren en hem zal trachten uit de weg te ruimen. De gevestigde orde wil van hem af.
    Jezus geeft haar een volle erkenning: “Waar ook maar ter wereld het goede nieuws verkondigd wordt, zal ter gedachtenis aan haar verteld worden wat zij heeft gedaan.” Dat is niet mis. Hij koppelt zijn missie aan haar erkenning. Waar zijn leer wordt verkondigd zullen we haar erkenning gedenken, zegt hij. Maar dat gebeurt niet, we vertellen helemaal niet wat zij heeft gedaan. We begrijpen het nog steeds niet.

    Laten we er nog eens naar kijken en laten we beginnen met Jesaja. Wat willen we dan niet begrijpen? Wat is de boodschap van Jesaja. Hij zegt twee dingen:
    Het eerste: Al wordt ik beschimpt en bespuwd, echt kwetsen kunnen ze me niet.
    En het tweede: Ik behoud mijn waardigheid omdat God mijn oren geopend om aandachtig te horen. Ik heb er geen verzet tegen geboden.

    Aandacht hebben, je ogen geopend om te zien wat je ziet en jezelf geen rad voor ogen draaien.
    Aandacht hebben, je oren geopend om te horen wat je hoort en jezelf geen verhaaltjes verkopen. Hoe open kunnen we zijn, hoe goed durven we te zien wat er zich voor onze ogen afspeelt? Hoeveel ruimheid van geest hebben we om te erkennen wat echt goed is, om zonder voorbehoud te delen in de vreugde van de ander, om zonder voorbehoud te delen in het verdriet van de ander?

    Ik moet denken aan het gedicht van Marianne Williamson dat wereldberoemd is geworden doordat Nelson Mandela het citeerde. Het gedicht begint zo:
    “Onze grootste angst is niet dat we onvolmaakt zijn.
    Onze grootste angst is dat we mateloos krachtig zijn.
    Het is niet onze schaduw, maar het licht dat ons het meest beangstigt.”
    Liever maken we ons klein samen met anderen, liever denken we dat we niet kunnen wat we kunnen. Liever steken we niet onze kop boven het maaiveld uit. Liever geven we niet wat voor ons het kostbaarste is.

    Het is zo makkelijk om van het spoor van je grootsheid af te raken, om niet uit te groeien tot wat je in je hebt, waartoe je eigenlijk bestemd bent.
    Als we dan zoeken naar wat echt menselijk is, wat fundamenteel menselijk is, dan is mijn antwoord: Palmzondag. Op Palmzondag is het goed om te beseffen hoe groot je bent, om boven je kleine ik uit te stijgen.
    Wees Jezus, die niet duikt voor de consequenties van waar hij voor staat. Wees de vrouw die niet met name is genoemd, en geef het kostbaarste wat je hebt om te laten zien waar je in gelooft. Laat los wat anderen van je verwachten, overwin je angst en kijk en luister. Laat je hart opbloeien? Laten we vertrouwen hebben in de grootsheid van mensen, in de grootsheid die we in ons eigen hart dragen.

    Ik sluit af met de rest van het gedicht van Marianne Williamson:
    “We vragen ons af: “Wie ben ik om briljant te zijn, prachtig, talentvol, fantastisch?”
    Maar wie ben jij om dat niet te zijn? Je bent een kind van God (of Allah, een andere god, Boeddha). Je onbelangrijk voordoen bewijst de wereld geen dienst.
    Er is niets verlichts aan, om je klein te maken opdat andere mensen zich bij jou niet ongemakkelijk zullen voelen. Wij zijn geboren om de pracht van God die in ons is te openbaren.
    Die is niet alleen in sommige van ons; die is in iedereen!
    En als wij ons licht laten stralen, geven we zonder nadenken toestemming aan iedereen om hetzelfde te doen. Als wij bevrijd zijn van onze eigen angst, bevrijdt onze aanwezigheid vanzelf anderen.”
    Dat het zo mogen zijn, amen.



    Begrafenisdienst Trees Reijmers

    5 januari 2006 – De Duif Amsterdam

    Welkom

    Welkom lieve mensen, welkom op deze droeve dag dat we afscheid nemen van Trees Reijmers en haar lichaam gaan begraven.
    Trees is gestorven, na lange pijnlijke maanden van verdragen en zoeken, van vinden en delen. Haar lijf heeft het haar niet makkelijk gemaakt, ze heeft veel pijn gehad en haar geest wisselde onrust en angst af met vertrouwen en vrede. Trees is rustig gestorven – ze wist dat ze zou inslapen, dat ze verlost zou worden van de pijn.
    Ze had er uiteindelijk vrede mee, was blij te kunnen gaan. Het was 30 december dat Trees veel van haar geliefden in den lijve of telefonisch gedag zei. En toen ze afscheid nam van de zussen en de vriendinnen die om haar heen waren zei ze: “Ik ga een goede reis maken en jullie komen me allemaal achterna”. Ze kuste iedereen gedag, glimlachte en gaf zich over.

    Zo’n kleine twee jaar geleden vroeg Trees of ik, zo nodig, haar afscheidsviering wilde houden. We hebben er verschillende keren over gesproken en ze heeft duidelijk gezegd wat ze wilde en wat ze niet wilde. Ze wilde vooral dat het een samen delen wordt, samen delen, daarom wilde ze ook dat we begonnen met een samenzijn met koffie en gesprek. Samen delen, samen zingen, samen bidden en samen stil zijn.

    Trees was een spirituele vrouw, zonder dogma’s, geloofsovertuigingen of andere houvasten. Ze wist dat je door de innerlijke pijn heen tot acceptatie kunt komen, en dat acceptatie de basis is voor vertrouwen, voor het kunnen voelen en geven van liefde en voor het kunnen delen. Zij is die weg gegaan en vraagt ons mee te gaan.

    Hier en nu worden wij geconfronteerd met de pijn dat we haar verloren hebben. Pijn omdat ze te jong was om te sterven, pijn omdat zij zoveel moest lijden, pijn omdat we haar niet willen missen.
    Maar, zoals zij van haar geliefde leraar Osho leerde, die pijn is ook onze rijkdom. Want alleen dwars door die pijn heen kunnen we bij acceptatie komen en bij de rijkdom van wat ze ons heeft nagelaten.

    Ik bid dat deze viering ons zal helpen Trees los te laten, in blijdschap om het vele dat zij ons heeft gegeven.

    Voor kennissen, vrienden en familie van Trees Reijmers is de tekst van de dienst en de overweging op te vragen bij info@dianavernooij.nl